Een landschap ontstaat niet op één-twee-drie. Het is het resultaat van een eeuwenlange wisselwerking tussen bodem, water, mens en natuur.
De Kempen is van oudsher een arme en dunbevolkte streek. De traditionele landbouw verrijkte met het potstalsysteem plaatselijk de schrale bodem en vormde een landschap met hooilanden langs de beken, akkerbouw bij de dorpen en uitgestrekte heidevelden. Na de afscheiding van België van Nederland in 1830 waren nieuwe waterwegen nodig die niet over Nederlands grondgebied liepen. De kanalen in onze regio zijn rond 1850 aangelegd en van meet af aan ook bedoeld om de Kempen te voeden met kalk- en voedselrijk Maaswater. Langs de kanalen werden vloeiweiden aangelegd voor de hooiteelt. Hooi was de olie van de samenleving die toen nog op paardenkracht draaide.
Een dynamisch landschap
Vanaf midden vorige eeuw veranderde er heel wat. Het belang van hooi nam af en er verschenen betere bemestingstechnieken en nieuwe gewassen in de landbouw. Een aantal waterlopen werden rechtgetrokken om het water sneller af te voeren. Op die manier werden natte delen drooggelegd en werden de gronden beter geschikt voor landbouwactiviteiten. De laatste heidevelden werden verder bebost met Grove dennen die op jonge leeftijd gekapt werden en dienst moesten doen als stuthout in de steenkoolmijnen. Ook de Kempense steenbakkerijen verbruikten aanzienlijke hoeveelheden hout. Langzaam kwam een stabielere economie op gang die meer financiële rijkdom garandeerde en een groter bevolkingsaantal toeliet.
Door die groeiende economie en technologie deden vervoersmiddelen als auto’s en vrachtwagens meer en meer hun intrede en bepaalden mede het huidige landschap. Naast de bestaande spoorwegen en waterwegen werden verharde wegen aangelegd om een uitgebreid transport te voorzien. De groeiende woonkernen en het toenemend aantal grondeigenaars en wegen versnipperden de open ruimte. Het Kempense landschap kreeg zijn typische huidige vorm.
Er blijven de dag van vandaag echter nog heel wat typische elementen in het landschap bewaard. De valleien van de Kleine en Grote Nete en de Aa doorsnijden het Regionaal Landschap van noordoost naar zuidwest. In hun valleien vinden we een afwisseling van landbouwlandschappen en een aantal natuurreservaten en bosgebieden. In Kasterlee en Herentals, Meerhout, Geel-Bel en grote delen van Balen vinden we nog heel wat stuifduingebieden. De grootste aaneengesloten bossen treffen we aan in Kasterlee, Herentals, Mol, de grensstreek van Lille, Beerse en Vosselaar en het oosten van de gemeente Balen.